Dit artikel over het Totalisatorverbod stond in het Kerstnummer
2010 van het blad Draf&Rensport. Geschreven door Durk Minkema
(1930-2010)
Hoofdredacteur Douwe Frerichs vermelde hierbij het volgende:
In juli dit jaar (2010) overleed Durk Minkema na een kort ziekbed
op 79-jarige leeftijd. Nadat hij had vernomen aan slokdarmkanker
te lijden, beëindigde hij zijn werkzaamheden. Bij het afscheidsmailtje
voegde hij zijn laatste artikel. Een stuk over het totoverbod in
1911. 'Wellicht wordt het, wat mij betreft, een postume publicatie',
lezen we in de mail. Dit was dus de laatste bijdrage van Durk Minkema,
wiens interessante en nauwkeurige artikelen we jarenlang met veel
belangstelling en plezier hebben afgedrukt. We zeiden het al eerder.
Durk gaan we ook in 2011 missen. (einde tekst Frerichs)
Boven: Durk Minkema in "zijn" NDR-Archief.
Titel: "Rampjaar 1911 Totalisatorverbod"
Honderd jaar terug: 1911. Het jaar waarin de beroemde econoom Irving
Fisher zijn boek "The purchasing of Money" publiceerde. Het jaar
ook waarin het eerste potje Nivea-crème in de winkel lag. Voor de
Nederlandse draf- en rensport echter een absoluut rampjaar, waarin
met de aanneming van de "wet tot bestrijding der zedeloosheid" het
wedden op paarden verboden werd. De rensport werd in één klap vernietigd,
de drafsport balanceerde op de rand van de afgrond. Pas dertig jaar
later tijdens de Duitse bezetting zou de totalisator terugkeren,
de bookmakers bleven voor altijd verdoemd.
Voorspel
Men kan niet zeggen dat het totalisatorverbod als de bekende donderslag
bij heldere hemel kwam, integendeel. De confessionele krachten in
de samenleving omstreeks 1900 werden geleidelijk sterker en zo ook
de roep om eerbiediging van de zondagsrust en de uitbanning van
het verderfelijke wedden op paarden. Al in 1897 verbood het gemeentebestuur
van Heemstede het houden van draverijen op zon- en feestdagen, zodat
de vereniging Het Oude Slot naar doordeweekse dagen moest uitwijken
met funeste gevolgen voor de publieke belangstelling. De baan sloot
de hekken op 25 oktober 1898 en die zouden pas weer opengaan in
1920. In 1900 volgde het gemeentebestuur van Haren dit voorbeeld
en de mooie baan van Vogelzang bij de Groningse Punt ging dicht.
Gelukkig kon daar de Groninger Harddraverij- en Renvereniging haar
meetings op zondag op het Noordersportterrein in de stad Groningen
voortzetten. Nog datzelfde jaar kwamen B en W van de Haarlemmermeer
met eenzelfde verbod en dat betekende het einde van de koersen op
de Cruquiusbaan. In het parlement nam de discussie over christelijke
waarden en normen steeds meer tijd in beslag. Vooral toen de anti-revolutionair
Abraham Kuyper in 1901 de leiding van een rechts kabinet kreeg en
een eerste poging om tot een zedelijkheidswet te komen, voorbereid
werd. Na een liberale onderbreking zou het confessionele kabinet
Heemskerk dat in 1909 aantrad, het werk afmaken. Toen was de populaire
Rotterdamse baan Woudestein al gesloten omdat de gemeente per 1
mei 1908 het huurcontract niet wilde verlengen. De confessionelen
in het parlement wensten het burgerlijke fatsoen te herstellen met
strafbepalingen tegen diverse "uitwassen" als abortus provocatus,
pornografie, homosexualiteit, voorbehoedsmiddelen, schending zondagsrust,
drankmisbruik en het hazard-spel, waaronder begrepen het wedden
op paarden. De materie vormde een dankbaar onderwerp voor de cabaretiers
in die dagen. Vooral Koos Speenhoff en Edouard Jacobs trokken volle
zalen met het bezingen van deze misstanden in hun levensliederen.
Intussen gingen verscheidene gemeentebesturen driftig door met hun
heilzame zorg. Zoals B en W van Bloemendaal, die begin 1909 de vereniging
Woestduin niet meer toestemming gaf om op zon- en feestdagen rennen
en draverijen op haar baan te houden "teneinde daardoor paal en
perk te stellen aan de zucht van vele minvermogenden om aan het
wedden mee te doen", zoals het blad "de Nederlandsche Sport"
verwoordde. Woestduin, met Duindigt destijds de belangrijkste draf-
en renbaan, werd door haar tegenstanders steevast aangemerkt als
"de vloek van Kennemerland". Volgens velen was dit besluit van het
Bloemendaalse gemeentebestuur mede ingegeven door persoonlijke wraakneming
op Jacobus van Stolk, de secretaris van de Nederlandse Harddraverij-
en Ren- Vereniging en directeur van de Hotel- en TerreinMaatschappij
Woestduin. Typerend was in elk geval dat de eigenaren van Woestduin
dit besluit uit de dagbladen moesten vernemen. Noodgedwongen ging
Woestduin in 1909 op zaterdagen koersen, maar dat betekende een
drama voor de publieke belangstelling. In 1910 mocht men weer op
zondag koersen dank zij de speciale constructie van de zogenaamde
huishoudelijke meetings. Deze waren alleen toegankelijk voor leden-eigenaren
en leden-donateurs (voor f 100 per jaar) en voor buitengewone leden
en buiten-leden. Maar inwoners van de gemeenten Bloemendaal, Heemstede
en Bennebroek konden geen buitengewoon lid of buiten-lid worden.
Het publiek bleef weg en Woestduin zag zich genoodzaakt na het seizoen
1910 haar complex, waarin destijds meer dan een kwart miljoen gulden
gestoken was, definitief te sluiten. Begin 1912 werd de Hotel- en
Terrein Maatschappij Woestduin geliquideerd, de aandeelhouders kregen
voor hun aandeel van f 1000 het schamele bedrag van f 12 uitgekeerd!
Ook de baan in Bergen zag de bui al hangen en ging in 1911 niet
meer open.
Boven: Op 2 juni 1907 hadden de bookmakers op Woestduin
niet over klandizie te klagen. Ze staan onder het afdak, naast
hun plankjes,
waarop met een krijtje de cotes werden geschreven.
(foto uit De Revue der Sporten).
Boven: Smith en De Jong was één van de leidende
bookmakerskantoren vóór het wedverbod. Firmant Jack de Jong,
overgrootvader van Jack de Jong, die nu in Duitsland een succesvolle
trainings- en handelsstal leidt, was tevens een gewaardeerde dravereigenaar.
Zo bezat hij o.m. de crack Goudster. (afbeelding eigen archief).
De genadeklap
Het confessionele kabinet Heemskerk bereidde intussen de zedelijkheidswet
verder voor. Eerst door de katholieke minister van justitie A.P.L.
Nelissen, vanaf 1910 door diens opvolger, de eveneens katholieke
K.R.H. Regout. Vanaf februari 1911 zou de besluitvorming in een
stroomversnelling komen. In het wetsontwerp van Nelissen werden
zowel bookmakers als totalisator verboden, maar Regout haalde het
verbod op wedden bij de totalisator er uit. Bij de behandeling van
het wetsontwerp in de Tweede Kamer op vrijdag 3 maart 1911 kwam
het katholieke kamerlid A.C.A. van Vuuren echter met een amendement,
waarbij dit verbod op wedden bij de totalisator er toch weer in
kwam. En Van Vuuren had met zijn welsprekendheid succes. Zo haalde
hij o.m. een uitspraak van de Franse rechter van instructie Guillot
aan, die in zijn boek "Les Prisons de Paris et les Prisonniers"
beweerde: "de bronnen van nagenoeg alle misdaden en overtredingen
in Parijs zijn: de vrouwen en het spel op de renbaan". Van Vuuren's
amendement werd met 36 tegen 34 stemmen aangenomen. Daarmee was
behalve het vonnis over de bookmakers (dat men al als onafwendbaar
beschouwde) ook dat over de totalisator geveld. Een commissie van
de NHRV, die naar Engeland was gereisd om een hengst voor het Fonds
Paardenfokkerij te kopen, werd telegrafisch teruggeroepen.
Wat had de sector gedaan om het tij te keren? Het leidende orgaan
van de rennen en draverijen, de NHRV, kreeg nogal eens het verwijt
dat ze te laks optrad ten aanzien van de ophanden zijnde wetgeving.
Toch had het bestuur van de NHRV al in 1909 een brochure "Rechtvaardiging
van het bestaan der rennen en harddraverijen in Nederland" uitgegeven.
Tussen de aanneming van het amendement Van Vuuren en de definitieve
behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer probeerden zowel
de NHRV als een groep van 72 eigenaren en fokkers met een adres
de Kamer nog op andere gedachten te brengen. In hun adres wezen
ze er op dat in 1910 op ruim 80 koersdagen in totaal fl. 273.492
bij de totalisator werd omgezet en dat bij de bookmakers (die krediet
gaven) circa het driedubbele als bij de totalisator werd gespeeld.
(Anno 2010 is deze fl. 273.492 ruim het 21-voudige waard oftewel
5,75 miljoen gulden = 2,6 miljoen euro). Gebleken was dat in Nederland
koersen, waar uitsluitend de totalisator werkte, onmogelijk waren.
De ongeveer 20 bookmakers werkten onder strenge controle van de
Kamer van Woestduin en dienden van alle door hen afgesloten weddenschappen
een afschrift in te leveren. De bookmakers, die naar schatting gemiddeld
circa 3% winst maakten, keerden meer uit dan de totalisator. Die
hield van alle weddenschappen 12,5% in, wat gebruikt werd voor de
onkosten van de totalisator, prijzengeld en het Fonds ter bevordering
van de Paardenfokkerij. Ook de bookmakers droegen door middel van
staangeld bij aan prijzengeld en het Fonds. Van het Fonds werd 1/6
deel als fokpremie voor de klassieke draverijen en rennen gebruikt
en 5/6 deel voor aankoop van hengsten (en ook merries) ter stimulering
van de fokkerij van dravers, volbloeds en landbouwpaarden. Jaarlijks
werd circa fl. 25.000 ten behoeve van het landbouwpaard besteed.
Bovendien droeg de NHRV jaarlijks een deel van de wedinkomsten aan
de staat af. Aanneming van het wetsontwerp zou niet alleen de doodsteek
betekenen voor de sector draf- en rensport met zijn ongeveer 2000
ingeschreven paarden, voor trainers en personeel, maar ook zeer
nadelige gevolgen hebben voor de stimulering van de fokkerij van
het landbouwpaard en voor de schatkist. Alleen van entrees en inleggelden
konden de banen niet bestaan (ook al bedroegen de inkomsten aan
entreegelden in 1910 naar schatting fl. 232.000). Gewezen werd op
de gang van zaken in Duitsland, waar het totalisatorverbod van 1881
al na vijf jaar weer afgeschaft was. Al die argumenten mochten niet
baten. Op 16 maart 1911 werd de wet door de Tweede Kamer bij tweede
lezing aangenomen met 60 tegen 33 stemmen, op 17 mei door de Eerste
Kamer, zonder hoofdelijke stemming. Op 15 juni 1911 trad de wet
in werking. Saillant detail: In Nederlands-Indië werd de totalisator
niet verboden!
Boven: Edmund Robert Hubert Regout (1863-1913) bracht als minister
van Justitie de Zedelijkheidswet tot stand, die de doodsteek voor
de
draf- en rensport zou betekenen. Robert Regout, tegelijk minister
met
zijn broer Louis, zou in januari 1913 tijdens zijn ambtsperiode
komen te overlijden. (foto: Parlement.com).
Boven: Adrianus Cornelis Antonie van Vuuren (1865-1932)
zat namens de Roomsch-Katholieke Staatspartij van 1905 tot 1932
in de Tweede Kamer en was verantwoordelijk voor het amendement
op de Zedelijkheidswet, waarbij ook de totalisator verboden werd.
(foto: Parlement.com).
Rampzalige gevolgen
De voorspelde gevolgen bleven niet uit en die waren rampzalig. De
rensport was na ruim een jaar geheel verdwenen, van de drafsport
op de langebaan bleef nog 5% over. De paarden vertrokken met tientallen
tegelijk de grens over en vele trainers volgden. De renpaarden,
bijna allemaal in handen van de elite, gingen naar België.
De succesvolle Velpse stal (Jhr. L. Boreel, G.J. van der Vliet en
S.A.F, baron Creutz) was met haar trainer L. Graaf le Grelle al
in 1909, toen Woestduin het leven door het gemeentebestuur van Bloemendaal
zuur werd gemaakt, naar de Brusselse baan Groenendaal vertrokken.
Graaf Le Grelle zou korte tijd later overlijden. De stal werd ontbonden
en baron Creutz ging alleen verder. Zijn trainer H. van de Poele
op Groenendaal was in 1911 in België zeer succesvol met zijn
paarden en verdiende voor hem fl. 27.901. Jhr. E. van Loon bracht
zijn paarden naar trainer Beach in Stoekel, baronesse van Brienen
naar trainer Morris in Hoeylaert. Ook G.F. Krüger en zelfs
Walter Jochems, de eigenaar van Duindigt, stuurden hun paarden naar
België. Die van Jochems kwamen in training bij F.H. Humphries
in Woluwe en bij Harrison in Tervueren. Wel bleven Jochems en Krüger,
zo lang het nog kon, ook in Nederland aan rennen deelnemen en Jochems
won zelfs de ren-Derby in 1911 en de laatste in 1912. Het zou tot
1944 duren eer er weer een Derby voor de volbloeds op Duindigt verreden
werd en de winnaar was Presto van..... .Walter Jochems.
De belangrijkste volbloed-stoeterij in ons land, die van Vogelenzang
bij Bloemendaal, waarin Jhr. L. Boreel, Jacobus van Stolk en baron
Creutz participeerden, werd begin 1912 opgeheven. En baronesse van
Brienen zou in 1912 zeven volbloeds in Newmarket verkopen. De topjockcy
Killick verhuisde later via Denemarken naar Zweden en werd rentrainer
bij Malmö.
De dravereigenaren staken de koppen bij elkaar en richtten onder
voorzitterschap van A.H. van Wickevoort Crommelin de vereniging
Hippos op welke op de baan van Wilrijck bij Antwerpen draverijen
organiseerde. Het werd echter een fiasco. Na vier meetings, eind
juli en begin augustus 1911, was het avontuur al voorbij. Het verlies
bedroeg fl. 7.300 en het prijzengeld werd nooit uitbetaald.
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de ontwikkeling
van de langebaan-draverijen en de rennen gedurende de periode 1910-1918.
Draverijen |
- |
- |
- |
- |
- |
Rennen |
- |
- |
- |
- |
Jaar |
banen |
meetings |
koersen |
starts |
prijzengeld(fl) |
banen |
meetings |
koersen |
starts |
prijzengeld(fl) |
1910 |
8 |
83 |
284 |
1871 |
140.025 |
4 |
63 |
190 |
1024 |
111.210 |
1911 |
6 |
25 |
96 |
672 |
44.050 |
3 |
18 |
52 |
264 |
30.993 |
1912 |
3 |
12 |
39 |
247 |
16.050 |
3 |
9 |
25 |
76 |
9.973 |
1913 |
2 |
4 |
13 |
107 |
5.075 |
- |
- |
- |
- |
- |
1914 |
3 |
4 |
12 |
117 |
4.530 |
- |
- |
- |
- |
- |
1915 |
2 |
5 |
16 |
107 |
5.850 |
- |
- |
- |
- |
- |
1916 |
3 |
9 |
29 |
209 |
10.575 |
- |
- |
- |
- |
- |
1917 |
6 |
20 |
64 |
377 |
23.150 |
- |
- |
- |
- |
- |
1918 |
6 |
36 |
109 |
605 |
54.125 |
1 |
20 |
59 |
269 |
31.440 |
Uittocht van dravers
In 1911 zouden op de Nederlandse banen aanvankelijk 52 meetings
verreden worden, het werden er maar 25 en in 1912 was het opnieuw
gehalveerd naar 12. Breda koerste in 1911 voor het laatst en Cruysbergen
(bij Bussum) en Duindigt in 1912. De eerste baan zou nooit meer
open gaan, Duindigt pas weer in 1918. Bijna alle goede dravers,
fokhengsten en fokmerries werden naar het buitenland verkocht, de
meeste naar Duitsland en Denemarken. Stoeterijen en draverstallen
werden opgeheven. Stal Avanti van Jhr. Frederik Bosch van Drakestein
uit Lage Vuursche werd geliquideerd na het overlijden van haar eigenaar
op 25 juli 1911 op pas 39-jarige leeftijd. De paarden werden begin
oktober 1911 geveild tegelijk met de paarden van W.J.H. Albers uit
Overveen. In oktober 1911 veilde ook Gjalt de With zijn paarden
op de Wilhelminabaan in Leeuwarden. En diezelfde maand verkocht
van Wickevoort Crommelin in één koop al zijn beste Amerikaanse fokmerries
met veulens en de dekhengst Concurrent aan de Königlicher Landrat
E. von Marx te Homburg. Eveneens in oktober 1911 werden alle 13
dekhengsten van het Fonds ter bevordering van de Paardenfokkerij
in Nederland verkocht op de Cruquius-hoeve in de Haarlemmermeer.
De beste draverfokhengst Fleetwood S ging voor fl. 3100 naar de
stoeterij Barbanthal van Thiery de Cabanes nabij Parijs. Op 29 december
1911 verkocht van Wickevoort Crommelin zijn jaarlingen en tweejarigen
op de renbaan Klampenborg bij Kopenhagen. Het zou tevens het einde
inluiden van Van Wickevoort zelf. Hij liep er een longontsteking
op, waaraan hij op 11 februari 1912 zou bezwijken. Ook de vooraanstaande
stallen van P.J. Eyrna (Berg en Vaart) uit Ankeveen, H.K. Glas uit
Loppersum, A.N. Wassenaar uit Haren en Johs. J. Boelstra uit Stiens
werden opgeheven. Helaas verdwenen de goede fokhengsten Bobichon,
Concurrent, Merry Simmons, Paul H en Troubadour naar Duitsland.
Wat aan de straatstenen niet meer te slijten was, bleef in Nederland,
zoals de waardeloze fokhengsten Aucfer, Hal Laurel en Ténébreux
en de niet veel betere Franse hengst Amiens. Gelukkig bleef één
goede hengst wel in ons land. Dat was Captain Henry, in 1913 vanuit
Amerika ingevoerd door de Rotterdamse trainer Jo Schuijl. De hengst
was eigenlijk bestemd voor Duitsland, maar door het uitbreken van
de Eerste Wereldoorlog bleef hij hier. Hij zou hier later bij ons
in de fokkerij veel goeds doen. De Derby-winnaar van 1911, Boer
1.23,0, ging aanvankelijk naar Gestut Germania in Duitsland en later
naar Italië, waar ook Kapitein 1.24,1 terechtkwam. Frankrijk importeerde
Brummbar 1.29,7 en Rheingold 1.28,2. Naar Duitsland gingen o.a.
de Franse import Vent d'Ouest, Lansier, de grote crack Goudster
1.25,2, Admiraal C 1.26,1 en de latere toppers Clerimond Zoon 1.26,3
en Emigre 1.26,4. Clerimond Zoon won in 1923 meer dan 1 miljard
Duitse marken, maar dat papiergeld was vanwege de hyperinflatie
hoogstens geschikt om er de kachel mee te stoken! Denemarken mocht
o.a. de Bobichon-zoon Elegant Bai begroeten, waarmee Nico Jan Koster
in 1915 de Deense Derby zou winnen, evenals Best Friend 1.28,3,
Baron Paul W 1.26,2 en Cruquius Diamant 1.27,5. En tot slot wil
ik nog noemen de Amerikaanse fokmerrie Mary Mac. Die werd in 1911
door de Friese Amerikaan Sam'l de Boer, oorspronkelijk afkomstig
uit Makkum, naar Nederland gehaald. Ze heeft nog gekoerst in Wilrijck,
maar kort daarna verkocht Kees Ockhorst haar naar Duitsland. Daar
werd ze de grootmoeder van de beste fokhengst Epilog, vader van
de vermaarde Permit, welke laatste trouwens ook via zijn moeder
op diezelfde Mary Mac teruggaat.
Foto uit het blad "de Revu der Sporten".
Onderschift: Een kijkje op de fraaie baan van Duindigt ter gelegenheid
van
de Meeting van Woensdag 3 mei 1911, tijdens het verrijden van
den Emily-prijs.
Men ziet aan het hoofd Bibi (rechts), gevolgd door de latere winnaar
Boer.
Deze paarden zijn hier 3 jaar oud. Derde ligt A Honfleur, die
een jaar ouder is.
(Boer werd hier gereden door Jan Ensing en won een maand later
de Derby.)
Boven: Mees Alkemade (1879-1931)
werd een steunpilaar voor de Duitse drafsport
en fokkerij. (naar geschilderd portret, collectie
fam. Alkemade)
Uittocht van dravertrainers
Voor de meeste trainers was in Nederland al spoedig geen droog brood
meer te verdienen en velen zochten hun heil in het buitenland. Mees
Alkemade uit Bergen vestigde zich medio 1911 aan de pas geopende
baan Hamburg-Farmsen en pachtte daar het Gestut Lehmbrook. Mees
was een slim zakenman en kocht in Nederland tientallen dravers voor
een appel en een ei om ze met veel winst in Duitsland of Denemarken
weer van de hand te doen. Hij zou zich ontwikkelen tot een steunpilaar
van de Duitse draverfokkerij, die hij verrijkte met talloze beste
importen uit Amerika. Later (circa 1919) vestigde Mees Alkemade
zich op het Gestut Elten. Ook Mees zijn broer Willem Alkemade ging
naar Duitsland, naar Nordkirchen, in 1922 kwam hij terug. De kampioenspikeur
Piet Doeleman kwam in dienst van Gestut Hohenfels aan de baan Berlijn-Ruhleben
terecht, later in Hamburg-Farmsen, vanwaar hij in 1932 naar ons
land terugkeerde. Een aantal trainers dat naar Duitsland ging, kwam
bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 terug, zoals
Jan Ensing (eerst Berlijn, later bij Otto Klosz in Hamburg), de
gebroeders Sake en Tjebbe Witteveen (Hamburg-Bahrenfeld) en Dirk
Pronk (Berlijn-Weissensee). Klaas Snoeck uit Bergen vertrok naar
de Ver. Staten, vanwaar hij in 1918 terugkwam. Koos Bakker vestigde
zich in Frankrijk, in Champigny, dicht bij Vincennes, waar hij in
1933 overleed. Ook Gies Ensing zocht Frankrijk op, waar hij zich
verbond aan de stoeterij van Thiery de Cabanès. Hij kwam in 1918
weer naar Nederland. Vader en zoon Ockhorst huurden een stal in
Plant-Champigny in Frankrijk, maar toen Kees Ockhorst met de mobilisatie
van 1914 in dienst moest, keerden ze terug. Naar Frankrijk ging
verder de in Nederland gevestigde Duitse pikeur Paul Schönrock,
niet voor lang want in 1913 verhuisde hij naar zijn geboorteland.
De oorspronkelijk uit België afkomstige broers Theo en René Monsieur
hadden hun opleiding in Nederland genoten. Zij vertrokken ook naar
Frankrijk, waar de talentvolle Theo Monsieur zou uitgroeien tot
een vooraanstaande rijder. Hij won met Pro Patria de eerste editie
van de Prix d'Amérique in 1920. In Denemarken kwamen terecht Toon
Mol (via een kort verblijf in België en Duitsland), Franz Steinnagel,
Nico Jan Koster en voor slechts een jaar Luut Ensing. Toon Mol keerde
in 1918 naar ons land terug, de van origine Duitse trainer Steinnagel
overleed in 1915 in Denemarken. Nico Jan Koster vestigde zich in
februari 1913 aan de baan van Charlottenlund, waar hij het tot 24-voudig
Deens kampioenspikeur bracht, tien maal de Deense Derby voor zich
opeiste en 2443 overwinningen boekte. Te zijner nagedachtenis wordt
daar ieder jaar het N.J. Koster-Memoriaal op Charlottenlund verreden.
Klim uit het dal
Geluk bij een ongeluk was dat in Nederland van ouds de kortebaan-draverijen
een gewild volksvermaak waren, evenementen waarvoor het te verrijden
prijzengeld door de plaatselijke kastelein en bevriende middenstand
werd opgebracht en die niet persé van inkomsten uit het wedden op
paarden afhankelijk waren. Deze 300 meter-draverijen zorgden er
voor dat met het totalisatorverbod niet de gehele drafsport verdween.
Integendeel, ze werden nog populairder nu het langebaan-gebeuren
zieltogend was. In de jaren 1911, 1912 en 1913 werden zeker 70 a
80 kortebanen per jaar gehouden, de meeste in de provincies Friesland
en Noord-Holland maar ook veel in Zuid-Holland en Groningen. Verscheidene
pikeurs konden daar een goede boterham verdienen, vooral zij die
er een nevenberoep naast hadden. Dat nevenberoep was meestal herbergier,
zoals bij Jan G. de Boer uit Utrecht en Marten Siderius uit Leeuwarden
(later Sneek) of boer, zoals Dirk de Vlieger uit de Haarlemmermeer.
Uitstekende kortebaners in die tijd waren Athleta van K.G. van der
Veen uit Hardegarijp, Adi K van A. Sierdsma uit Mantgum, Bonnie
M van Jan Geersen uit Woerden en Doorlooper van Dirk de Vlieger
uit Nieuw-Vennep. De beide laatste merries zouden later een belangrijke
bijdrage aan de draverfokkerij leveren. En dan was er de stalhouder
en dravereigenaar Herman Schaap uit Leeuwarden, bevriend met de
legendarische pikeur Abe Siderius. Hij was in 1911 de geestelijke
vader van de 800 meter-draverijen, die in korte tijd enorm populair
werden en die ook in belangrijke mate aan de instandhouding van
de drafsport hebben bijgedragen. Vier paarden per serie moesten
strijden over een afstand van ca. 800 meter en de twee eerst aankomenden
van iedere serie gingen door naar de volgende ronde. Tot het in
de finale overblijvende viertal om prijs en premie mocht strijden.
Dat was de A-draverij. Vervolgens werden de paarden, met uitzondering
van de winnaar, meestal opnieuw geloot voor de B-draverij. Zo kon
men met een aantal van bijvoorbeeld 16 dravers een geheel programma
vullen. De eerste twee 800 meter-draverijen werden in 1911 op de
Wilhelminabaan van Leeuwarden gehouden. Een jaar later waren er
al 10 op 7 verschillende banen, want naast Leeuwarden werden deze
draverijen nu ook gehouden in Groningen, Alkmaar (Kranenbroek),
Heerenveen, Veendam, Amersfoort (Birkhoven) en op de door de Haagse
draver-liefhebber Schrijver gestichte baan Houtrust. Vooral Houtrust
zou enorm in trek komen, maar ook Alkmaar, dat vanaf 1914 op de
huidige locatie aan de Nieuwpoortslaan ging koersen. Op het Noordersportterrein
in Groningen bleef men na het totalisatorverbod langebaan-draverijen
organiseren en Alkmaar kwam er vanaf 1914 bij. Leeuwarden, Heerenveen
en Veendam bleven open voor de 800 meter-koersen. In 1914 waren
er slechts zes 800-meterdraverijen omdat vanwege het uitbreken van
de oorlog na 1 augustus niet meer gekoerst werd. Daarna nam het
aantal weer toe: 17 in 1915, 19 in 1916, 29 in 1917 en 31 m 1918.
Vanaf 1916 werd in Nederland, dat gedurende de eerste wereldoorlog
neutraal bleef, veel geld verdiend door de mensen en dat kwam de
interesse voor de draverijen ten goede. Zoals uit de tabel hierboven
blijkt gingen de draverijen op de lange baan vanaf dat jaar ook
weer aantrekken. In 1918 ging Duindigt weer open, ook voor rennen,
en dat bracht een enorme stimulans en trok grote publieke belangstelling,
vooral van de zijde van de hier geïnterneerde Belgen, Fransen en
Engelsen, die gek op de paardenrennen waren. In 1918 zat men weer
op het niveau van 1911. Walter Jochems stond dat jaar met een gewonnen
bedrag van fl. 4.575 aan het hoofd van de winnende reneigenaren.
Het is vooral aan een harde kern van liefhebbers te danken dat de
drafsport niet totaal teloor ging. Ik noem fokkers en eigenaren
als Nic. Schermerhorn uit Alkmaar, A.J.F. van der Kroon uit Abcoude,
H. Verdegaal uit Lisse, K.G. van der Veen uit Hardegarijp, Jan Geersen
uit Woerden, P. Winia uit Follega, G.J. Harmeijer uit Beverwijk,
A. de Ridder uit Noorder-IJpolder, H.O. Schrijver uit Den Haag,
Dirk de Vlieger uit de Haarlemmermeer, P. Bolt uit Hoogemeeden,
P. van der Wal uit Amsterdam, D. Aartman uit Hoogwoud en D. van
der Wel uit Alphen aan de Rijn. En natuurlijk moet genoemd worden
de Tilburgse textielfabrikant F.B. van den Bergh, die omstreeks
1917 stal Lancier bij de renbaan Boxtel oprichtte. In korte tijd
zou met behulp van door Jo Schuijl in 1919 vanuit Amerika ingevoerde
fokmerries uit prima bloedlijnen een toonaangevende stoeterij opgezet
worden, die cracks als Norton B en Nora Belwin B voortbracht. Toen
die gingen presteren was de stoeterij echter al weer ter ziele.
Eén van de mensen die waarschijnlijk het meest aan de instandhouding van de draf- en rensport na het totalisatorverbod heeft bijgedragen is ongetwijfeld Piet Olij. Hij werd al in 1908 als inspecteur van het Fonds ter bevordering van de Paardenfokkerij in Nederland aangesteld en hij zou tot zijn overlijden in 1935 zijn beste krachten aan de KNHRV geven, eerst als tweede secretaris en later als secretaris-penningmeester.
Boven: Herman Schaap organiseerde op 22 juli 1911
de eerste 800 meter-draverij in Nederland op de
Wilhelminabaan van Leeuwarden.
(foto uit Paard en Paardenwereld).
Boven: Piet Olij, de secretaris van de KNHRV,
lost hier in 1926 te Heemstede het laatste
startschot op 28 november.
(foto uit De Paardenwereld).
--- einde artikel van Minkema ---
Hoe ging het verder?
Kort na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog hief de Duitse bezetter het totalisatorverbod op en werden er meer koersmeetings georganiseerd. Vanwege het oorlogsgeweld werden de koersen vanaf september 1944 geheel stilgelegd. Op 16 juni 1945 werd er voor het eerst weer gekoerst, zonder totalisator, want de Zedelijkheidswet gold nog altijd in Nederland. Pas in 1949 werd deze opgeheven.
Boven: Zelfs een politieke partij wist onze sport te vinden,
getuige deze advertentie in Paardensport en Fokkerij d.d. 9-5-1946.
Er waren in dat jaar parlementsverkiezingen en dit was een oproep daarvoor.
De Partij voor de Vrijheid wilde de Zedelijkheidswet opheffen en dat is uiteindelijk
in april 1949 gelukt, mede dankzij deze partij. De Partij van de Vrijheid was een
naoorlogse voortzetting van de Liberale Partij en kreeg bij de kamerverkiezingen
van 1946 zes zetels. De leiding was in handen van Dirk Stikker en de partij
leverde later vice-premier Korthals Altes. In 1948 fuseerde de partij met het
Comité ter voorbeeiding van een Democratische Volkspartij tot de
Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD).
Conclusies
Ik (Hans Huiberts) kan het anno 2010 niet nalaten om hier nog
enkele conclusies aan te verbinden:
1. Hoedt u voor confessionele krachten en godsdienstfanaten. Houdt
kerk en staat in de politiek gescheiden. Laat zoiets nooit meer
gebeuren.
2. Zelfs onder de meest barre omstandigheden gaat de drafsport nooit
verloren. Er is altijd een aantal liefhebbers, die zich hun hobby
niet laten afpakken en de sport in eigen land blijven steunen.
3. Wees creatief zoals Herman Schaap met zijn 800 m draverijen.
Met series en finales of het meedoen aan twee koersen op één
meeting kan een tekort aan paarden worden opgevangen. En de paarden
kunnen zo meer starts maken en soms met dubbel prijzengeld naar
huis gaan.
4. De kortebaansport is een pijler onder de drafsport, die niet moet
worden onderschat.
Koerswezen
Voor de ontwikkeling van de toto-omzetten en het prijzengeld
vanaf 1949 tot heden: Click hier
Geschiedenis van het wedden op paarden in Nederland
Voor een artikel over de toto-geschiedenis:
Click hier
|